Labo onderzoeken


De lever staat in voor het onschadelijk maken van giftige stoffen en afvalstoffen.  Hij is dus enerzijds een opruimer, maar is anderzijds ook een schakel in de opbouw van velerlei hormonen, enzymes (stoffen die nodig zijn om andere stoffen aan te  aanmaken).  De lever maakt namelijk vaak de nodige stoffen aan om onze andere organen optimaal te laten functioneren.

Van zodra om een of andere reden de lever zijn werk niet meer correct kan uitvoeren (bv. door een virale ontsteking, aangeboren ziektes, auto-immuun aandoeningen…), weerspiegelt zich dat in het bloed.  Door onderzoek van het bloed in het laboratorium kan men een idee krijgen van hoe onze verschillende organen functioneren. Voor ieder orgaan op zich bestaan er specifieke bloedtesten.
Voor iedere test zijn er waarden vastgesteld die gelden als normaal.
Bij de labo resultaten (= het protocol) worden die meestal in de laatste kolom weergegeven met twee grenswaarden: blijven de resultaten binnen de onder- en bovengrens, dan worden ze als normaal aanzien.  Vallen ze echter buiten die grenswaarden, dan verschijnt meestal een sterretje naast de gestoorde, abnormale waarde.

Die waarden worden via het labo doorgestuurd naar de behandelende dokter.  Het is die arts die dan de resultaten moet  beoordelen.
Voor wat de levertesten betreft, zijn ze bij een eerste bloedanalyse slechts een hint om verdere onderzoeken aan te vragen (bv. leverbiopsie, radiologische opnames, ERCP, NMR-scan….).
Aan de hand van al die resultaten kan de arts de ernst van het leverlijden enigszins  inschatten en  op zoek  gaan naar de oorzaak van de gestoorde levertesten.

 

Binnen de bloedtesten, specifiek wat de werking van de lever betreft, beschikt de arts over verschillende soorten testen:

De levertesten kunnen worden ingedeeld in drie verschillende categorieën :

1  De cytolyse-proeven: meten de beschadiging in de levercellen

→ de transaminasen, namelijk

     S-GOT of AST (= serum Glutaminezuur  Oxaalazijnzuur  Transaminase)                    
     S-GPT of ALT (= Serum Glutaminezuur  Pyrodruivenzuur  Transaminase)        

  • Deze testen zijn vroegtijdig positief
  • Bij normalisatie : goed teken, wijst op herstel van de levercellen
  • Bij daling samen met stijging van de bilirubine: slechte prognose, wijst op heel veel beschadiging
  • Deze testen stijgen slechts lichtjes bij mechanische afvloeihinder van de gal bv. door galstenen, tumor …

 

2 De reactieproeven: meten de prikkeling van het omliggende leverweefsel

→ Bij deze testen is het de totale concentratie serum albumine die  van belang is     

  • Hoe lager die concentratie, hoe zieker de lever en hoe meer kans op ascitis. (= vochtopstapeling in de buik). 
  • Het serum eiwit bestaat uit verschillende fracties die van elkaar gescheiden worden door een speciale labotechniek (electroforese).

In die fracties kunnen we o.a. de gamma-globulines onderscheiden en  beta-globulines onderscheiden. Bij sterke stijging van de gamma-globulines wordt eerder gedacht aan een auto immuun hepatitis. Wanneer de Beta- en de gammafractie in mekaar overgaan, wijst dit eerder in de richting van cirrose.
                                                                            
3 De functieproeven: gaan na in hoeverre de levercel nog haar werk kan doen

→ De excretietesten: ze gaan na in hoeverre de lever nog afvalstoffen kan verwerken

  • De bilirubine (deze stof is verantwoordelijk voor het typische GEEL-zien of GEELZUCHT bij ernstige leverschade).  Hoe hoger de bilirubine, hoe groter de schade, hoe minder de lever nog werkt des te meer hij uitgeput raakt.
  • De alkalische fosfatasen (= AF) : deze zijn niet leverspecifiek m.a.w. ze komen ook voor in andere organen.  Door bepaalde technieken kan echter gemeten worden of die waarde gestoord is door ziekte van de lever of door een andere oorzaak.
  • Gamma-GTP (= gamma-glutamyltranspeptidase): deze waarde is verhoogd bij alle vormen van leverbeschadiging ongeacht de oorzaak.  Deze test zou gevoeliger zijn dan de transaminasen.

→ De metabolisatietesten : zijn echte leverproeven, éénmaal deze testen gestoord zijn, gaat het om een heel ernstig leverprobleem dat mogelijk levensbedreigend kan worden.

  • Albumine (als de hoeveelheid of de aanmaak van albumine daalt): er    vormt zich ascites of buikvocht.
  • De hoeveelheid ammonium wordt gemeten.  Bij sterke stijging kan het gevaarlijk worden voor levercoma.
  • Cholesterol : kan  naargelang de leveraandoening stijgen of dalen.
  • PTT daalt (er is bloedinggevaar):  in de lever wordt een stof aangemaakt die tussenkomt bij het stollen van ons bloed.  Als die stof onvoldoende aangemaakt wordt, dan zal de PTT dalen (= Pro-Trombine-Tijd). Dat is de tijd die nodig is om het bloed te doen stollen.

Het is van het grootste belang dat de levertesten regelmatig bepaald worden.  Dit zowel voor als na de transplantatie.  Het is de behandelende dokter die de levertesten systematisch opvolgt, die deze testen ten volle kan evalueren, beoordelen en inschatten.  Levertesten op zich zijn geen diagnosemiddel maar een hulpmiddel om de arts te helpen zicht te krijgen op de werking van onze lever.
Ook na de transplantatie zijn deze testen heel belangrijk, vandaar de regelmatige bloedcontroles.  Zo kan de arts nagaan of de getransplanteerde lever het goed doet en of er al of niet moet gewijzigd worden aan de medicatie.  Ook aan de hand van deze testen kan vroegtijdig een afstotingsreactie opgespoord worden (die dan op biopsie moet bevestigd worden).